Vragen aan het partijbestuur over de participatiesamenleving
Op 27 april waren we in congres bijeen. Op de agenda stond de Resolutie Van Waarde en daarover stelde ik als afgevaardigde namens onze afdeling enkele vragen aan het partijbestuur. Omdat het vragen zijn die niet 1-2-3 te beantwoorden zijn, beloofde Hans Spekman dat hij later schriftelijk zou reageren. Het ledenblad Rood informeerde onlangs telefonisch of we antwoorden hadden gekregen. Omdat dit nog niet is gebeurd, vroeg Rood me onze vragen toe te lichten in een artikel. De bedoeling is dat Spekman daarna op het artikel reageert.
Eerst de vragen die ik op het congres stelde:
“Geacht congres, er zijn in deze goede resolutie drie dingen die mijn afdeling zorgen baren en waarover we vandaag een vraag hebben.
In de conceptresolutie is geregeld sprake van een participatiesamenleving: daar waar burgers hun eigen zorg voor elkaar organiseren. We noemden dat eerst ook wel de civil society. De kracht ervan was, en is nog steeds, dat burgers zelfsturend zijn en vrijwillige verbanden met elkaar aangaan, nadrukkelijk los van de staat, de politiek, en de markt.
Maar sinds een jaar of vijftien zien we op initiatief van de overheid de grenzen tussen de staat, de markt en de civil society vervagen. De WMO, een wettelijke overheidstaak, kan sinds 2007 al niet meer uitgevoerd worden zonder ‘vrijwillige’ bijdrage van de burgers. Dat maakte burgers dus voor het eerst direct medeverantwoordelijk voor het slagen van overheidsbeleid.
Deze conceptresolutie gaat nog een stap verder. Daarover gaan onze drie bezorgde vragen. Er is steeds sprake van een overheid die de civil society gaat faciliteren en burgers die in ruil daarvoor verplicht moeten meedoen. Maar hoe verhoudt zich dat tot de autonomie van burgers en wat betekent dit voor de essentie van het begrip vrijwilligerswerk?
Ook wordt er steeds bij gezegd dat het kostenaspect bij deze beleidskeuze van de PvdA een belangrijke rol speelt. Is dat financiële argument bedoeld om de burger te verleiden om mee te doen, of onder druk te zetten opdat hij wel mee moet doen? Wij vragen het partijbestuur zich daarover uit te spreken.”
Wekelijks duiken wel ergens signalen op dat de overheid zich terugtrekt en de burger zijn eigen zorg en die voor zijn naaste moet organiseren. De discussies gaan vooral over formele versus informele zorg, over wettelijk verplicht versus moreel verplicht, over wenselijkheid versus haalbaarheid.
Knelpunt is, zoals zo vaak, de taal. In de coalitie van VVD en PvdA speelt taal een verborgen, maar essentiële rol. Grof gezegd staan aan de linkerkant de woorden kwetsbaarheid en solidariteit te trappelen om erkenning, en aan de rechterkant de woorden vrijheid en zelfredzaamheid. Het kabinet, een nooit eerder vertoond stukje acrobatiek van 1xrechts+1xlinks op een rafelig economisch koord boven een diep ravijn dat maar niet minder diep wil worden, zoekt naar een verbindend verhaal waarin de kernbegrippen van links en rechts herkenbaar en samenhangend moeten zijn, en overtuigend, duurzaam, en effectief. Er is een begin. Dat begin heet ‘participatiesamenleving’.
Een ander knelpunt is de context waarin het kabinet de participatiesamenleving handen en voeten geeft. Die context is vooral een financieel-economische, waarin staatsschulden weggewerkt moeten worden en de verdeling van arbeid en inkomen onder toenemende druk staat. Dan klinkt het logisch dat van burgers wordt gevraagd (delen van) overheidstaken over te nemen. Maar bekijk je de participatiesamenleving vanuit het individuele en collectieve welzijn van mensen, dan kraakt en schuurt het verhaal. Helaas werken we in Nederland alleen met een financiële en niet met een welzijns-begroting, zoals ze bijvoorbeeld in Bhutan doen (Bruto Nationaal Geluk). Maar burgers zien heel goed dat de participatiesamenleving, hoe integer bedoeld ook, eerst over centen gaat, en daarna pas over welzijn. En dus kijkt links met argusogen of rechts er niet te veel uit wil slepen voor hun geliefde vrijheid en zelfredzaamheid. En probeert rechts omgekeerd de solidariteit en kwetsbaarheid zoveel mogelijk te beteugelen.
Een duidelijk beeld van wat nou precies solidariteit is, ontbreekt. Zowel de overheid, de politiek, als de burgers gooien alle soorten solidariteit op één hoop en praten langs elkaar heen. Je hebt bijvoorbeeld het horizontale solidariteitsbeginsel, gebaseerd op wederkerigheid en de verticale solidariteit, gebaseerd op eenzijdigheid, eigenbelang. Je hebt daarnaast de formele solidariteit, ook wel koude solidariteit genoemd: de solidariteit die je als burger mag en moet verwachten van de overheid en haar instituties en waarin je financieel bijdraagt middels belastingen. En je hebt de informele solidariteit, de warme: gebaseerd op de eigen netwerken van burgers. (Zie Durkheim, Paul de Beer, Han Entzinger e.a.)
Het is mode geworden om het VVD-PvdA-kabinet ‘neoliberaal’ te noemen. Met de nadruk op rechts, dus. Er wordt daarbij stilzwijgend aangenomen dat links het primaat heeft op solidariteit en rechts niet. Maar rechts en links zijn niet per definitie verbonden met exclusieve vormen van solidariteit. Onze staat is nog steeds, onder een lange reeks kabinetten van verschillende signatuur, gebaseerd op het principe van formele solidariteit. Je kunt dus niet simpelweg stellen dat links het alleenrecht heeft op het begrip solidariteit. Wel zoekt links traditioneel de politieke oplossingen meer in het beschermen van de formele solidariteit en het stimuleren van de horizontale solidariteit. Maar dat laatste doet rechts tegenwoordig ook, misschien nog wel ijveriger, getuige het visiestuk ‘Bolle overheid kleiner maken’ van Halbe Zijlstra in de NRC van 15 mei jl. Hij stelt daarin dat de overheid de formele solidariteit niet meer kan bekostigen en dat de bereidheid en het vermogen van de burgers om die formele solidariteit in stand te houden afneemt.
De formele, koude solidariteit is vooral, maar niet exclusief, het domein van de overheid en de overheidsinstellingen. De warme, informele solidariteit is vooral, maar niet exclusief, het domein van de civil society, waar burgers los van de overheid en de markt hun eigen samenleven organiseren en vormgeven. Met de nadruk op: los van de overheid en de markt. Autonoom dus. En vrijwillig.
Maar de laatste decennia zijn ongemerkt de grenzen tussen overheid en civil society vervaagd. De overheid doet, uit nood, een groeiend beroep op participatie en initiatieven van burgers. De WMO uit 2007 bijvoorbeeld is een wettelijke overheidstaak die domweg niet uitgevoerd kan worden zonder de ‘vrijwillige’ inzet van burgers. Het was opmerkelijk dat hierover in 2007 zo weinig discussie ontstond. Het kost redelijk veel moeite voldoende vrijwilligers te mobiliseren. En die vrijwilligers betekenen voor de overheid feitelijk een dubbele hulpvraag. Ook zij moeten ondersteund worden.
Wat nou, als burgers het om volstrekt legitieme redenen af laten weten en de overheid een wettelijke zorgtaak zoals de WMO niet naar behoren kan uitvoeren? Zijn de burgers dan verantwoordelijk voor het tekortschieten van de overheid? We hebben als lokale raadsfractie in 2007 overal, tot in Den Haag aan toe, geprobeerd antwoord op die voor ons wezenlijke vraag te krijgen. Het antwoord was steeds hetzelfde als nu: de overheid en de politiek rekenen er gewoon op dat burgers elkaar niet in de steek zullen laten. En dus mee zullen doen.
De formele solidariteit wordt dus steeds afhankelijker van de informele solidariteit. Maar die informele solidariteit is dus helemaal niet zo informeel, laat staan autonoom. Het is een noodzakelijke onbetaalde schakel in de formele solidariteit en staat veelal onder strikte supervisie van de overheid of overheidsinstellingen. Bij het begrip ‘vrijwillig’ kun je – en moet je wat ons betreft – in die situatie grote vraagtekens zetten. Beter was het als er gewoon een ander woord voor werd gebruikt, zodat de formele en informele solidariteit beide hun eigen terrein, hun eigen motivering en legitimatie, en hun eigen taal behouden. Als we als samenleving in feite afstevenen op een noodzakelijke vorm van sociale dienstplicht, noem het dan ook gewoon zo.
Ook in de resolutie Van Waarde van de PvdA worden verschillende begrippen door elkaar heen gebruikt. We noteerden: georganiseerde solidariteit, samenredzaamheid, participatiestaat. In alle gevallen gaat het om een vrijwillige aanvulling van burgers op de formele solidariteit. Zodat de overheid terug kan treden, en de publieke sector verkleind kan worden.
Maar die publieke sector valt niet samen met de civil society. De publieke sector behoort tot het domein van de formele solidariteit, het is – kort door de bocht – het geheel van instrumenten dat de overheid nodig heeft en in stand houdt om de formele solidariteit handen en voeten te geven. Dat is dus iets wezenlijk anders dan de civil society, met haar warme en vooral horizontaal georganiseerde solidariteit van autonome burgers.
Andersom doen ook burgers wat betreft hun eigen, autonome, activiteiten in de civil society in toenemende mate een beroep op de overheid, bijvoorbeeld door financiële ondersteuning te vragen. En dan is er tussen de formele en informele solidariteit de afgelopen twintig jaar ook nog een woud van semi-professionele overheidsinstellingen, semi-overheidsinitiatieven en door de markt gesteunde en geïnitieerde initiatieven ontstaan (burendag van douwe egberts bijvoorbeeld) waarbij burgers zich weliswaar als vrijwilliger aansluiten, maar verre van autonoom zijn. Om nog maar niet te spreken over de burgerinitiatieven die de werkelijke tekortkomingen in de wettelijke zorgtaak van de overheid moeten zien op te vangen, zoals bijvoorbeeld de voedselbanken. Een terugkeer naar een vorm van charitas, dus. (Zie Arendt, Putnam, Paul Dekker e.a.)
Het gevolg van dit alles is dat de wederzijdse verwachtingen in toenemende mate gaan botsen. De overheid, die de ‘vrijwillige’ inzet van burgers steeds meer nodig heeft, zich terugtrekt en de eigen kerntaken nog verder wil inperken, put zich in vele toonaarden uit in een moreel beroep op de saamhorigheid en warme solidariteit van burgers. Hoewel dit niet exclusief door rechts wordt gedaan, ook Balkenende had er al een handje van om te roepen “dat we allemaal samen met z’n allen met elkaar de schouders eronder moeten zetten”, wordt het door links in toenemende mate gezien en ervaren als een aanval van rechts op de verzorgingsstaat. En burgers voelen het steeds vaker als een vorm van moreel klemgezet worden, morele chantage.
Andersom haken burgers gefrustreerd af, als de overheid (vaak de lokale overheid) niet de belangrijke verbindende waarde blijkt in te willen zien van de vele sociale en culturele initiatieven en verbanden die burgers zelf met elkaar zijn aangegaan, en bijvoorbeeld de subsidies op culturele verenigingen of sportverenigingen worden stopgezet of goedlopende wijk- en buurthuizen worden gesloten of samengevoegd. Of als de semi-professionele instellingen waarbij burgers zich vrijwillig hebben aangesloten, te directief, autoritair en bureaucratisch worden aangestuurd en burgers te weinig ruimte laten voor eigen uitvoering en eigen visie, voor autonomie dus. Of als burgers eenvoudig niet meer weten hoe ze al die niet erg congruente verwachtingen die de overheid van ze heeft – én werken, én mantelzorgen, én vrijwilligerswerk doen, én je gezin gelukkig zien te houden, én zien de crisis het hoofd te bieden – moeten waarmaken en zich door de overheid in de steek gelaten voelen.
Dus dit is wat volgens ons moet gebeuren: eerst en vooral nieuwe duidelijkheid scheppen in wat de overheid van de burgers en de burgers van de overheid mogen en moeten verwachten. Want die duidelijkheid ontbreekt nu. Ook in onze resolutie. Daarvoor moet je dus het systeem echt hervormen. En weer een duidelijke scheiding aanbrengen in wat de verantwoordelijkheid en het terrein van de overheid en wat de verantwoordelijkheid en het terrein van de burgers is.
Over solidariteit hoeft niemand zich zorgen te maken. Die is er gewoon. Burgers willen best, maar ze willen niet gechanteerd worden, ze willen niet aan de hand van de overheid moeten lopen, ze willen niet naar de pijpen van de overheid moeten dansen, ze willen niet gemanipuleerd worden, ze willen vertrouwen en vooral ruimte om zelf op hun eigen manier vorm te geven aan hun betrokkenheid bij de samenleving. Alleen wie vertrouwen krijgt, kan het geven. Deze notie hebben wij gemist in de resolutie. Vandaar onze vragen.
Clara Legêne
Afdeling Etten-Leur