Door op 8 februari 2014

Over de voedselbank

BN/DeStem bericht vandaag uitgebreid over de voedselbank Etten-Leur. Eerder deze week stelde de krant aan lezers de vraag of het zoeken naar een nieuwe (gratis) ruimte een taak van de gemeente is. Ik stuurde mijn gedachten erover naar de redactie.

De voedselbank heeft bij de politieke partijen opnieuw aandacht gevraagd voor het naderende probleem van de huisvesting. De redactie van BN/DeStem stelt daar een aantal vragen bij. Ik deel graag mijn gedachten daarover en zeg er maar vast bij dat ik kandidaat ben voor de gemeenteraad. Voor de PvdA. Mijn gedachten zijn mijn persoonlijke gedachten, geen partijstandpunt. En ik reageer, omdat ik vaker hierover heb gepubliceerd en het wezenlijke vragen vind.

Er zijn in Nederland sinds 2002 voedselbanken. Ze ontstonden in de burgermaatschappij, toen mensen zagen dat in hun omgeving andere mensen zo in de armoede zakten dat basishulp dringend nodig was. Al vanaf het begin speelde de vraag wie verantwoordelijk is voor die armoede: de overheid, de maatschappij, of de burger zelf. Die vraag is onmogelijk kort of eenduidig te beantwoorden. Ik doe een poging.

Voordat in de vorige eeuw onze verzorgingsstaat werd opgetuigd was deze vraag gemakkelijk te beantwoorden. De overheid bood burgers niet of nauwelijks een sociaal vangnet en dus sprongen de kerken en burgerlijke organisaties in. De liefdadigheid, dus. Nu bevinden we ons in het andere uiterste, waarvoor hard gevochten is: we leven in een land waarin de overheid voor iedereen bestaanszekerheid garandeert.

Vergeleken met vergelijkbare landen doet onze overheid dat nog steeds heel behoorlijk. Ondanks de wereldwijde slechte economische situatie. Wel zeg ik er meteen bij dat ik grote ongerustheid heb over de komende aanscherping van de bijstandswet. En dan met name over de m.i. scheve retoriek waarmee het huidige kabinet die bezuinigingen aan ons probeert te verkopen. Maar we moeten ook wel eerlijk zijn: als burgers bereid waren meer bij te dragen, had een overheid meer financiële armslag. En die bereidheid is in het algemeen niet bijster groot.

Zijn voedselbanken eigenlijk te voorkomen? Daar is veel onderzoek naar gedaan en het antwoord was steeds: nee. Er zullen altijd mensen zijn die door omstandigheden tijdelijk of chronisch onder de grens van het bestaansminimum zakken. En vergis je niet: onder hen zijn steeds meer mensen met banen en bezittingen. Daar valt nog veel over te zeggen, maar ik laat deze vraag verder buiten beschouwing, omdat nu een andere vraag – wie is verantwoordelijk voor deze mensen – op tafel ligt. Is het de overheid? Is het de burgermaatschappij?

Ieder van ons leeft eigenlijk in twee werelden. Een waarin we los van de overheid en de markt, autonoom dus, ons eigen leven en onze eigen omgeving vormgeven. Dit wordt ook wel de civil society genoemd. En een wereld waarin we samen een overheid hebben opgetuigd waaraan steeds meer taken zijn toegekend en in wetten zijn vastgelegd. Dit wordt ook wel de verzorgingsstaat genoemd. Over die twee werelden valt veel te zeggen. Maar feit is dat we leven in een tijd waarin de wederzijdse verwachtingen behoorlijk onder druk zijn komen te staan. De overheid verwacht van de civil society steeds meer een actief aandeel in de uitvoering van overheidstaken en noemt dat de participatiesamenleving. En de civil society op haar beurt verwacht van de overheid dat zij de verworven rechten van burgers blijft borgen. De wederzijdse verwachtingen kloppen dus niet meer, en dat wringt.

Op het snijpunt van die twee werelden staan de voedselbanken. Zij zijn sinds meer dan een decennium een ‘geen woorden maar daden’-antwoord van de civil society op knelsituaties van individuele burgers. Daar waar de overheidstaak ophoudt. Burgers zetten zich autonoom en uit vrije wil in om medeburgers de helpende hand toe te steken. Strikt genomen kun je stellen dat die vrijwilligers het dan ook maar zelf moeten regelen dat er nieuwe huisvesting komt.

Maar er zit nog een andere kant aan. Een verstandige overheid, ook een lokale, is zich er voortdurend van bewust dat je dit soort initiatieven in de civil society moet koesteren en op hun grote waarde moet schatten. Het zijn juist deze burgers – niet alleen de mensen van de voedselbank, maar ook de familie Van Heeswijk die jarenlang de bedrijfsruimte ter beschikking stelde – die de Etten-Leurse samenleving een menselijk gezicht geven en openlijk laten zien dat we hier om elkaar geven en bereid zijn ons uit vrije wil voor elkaar in te zetten. Zij zijn het cement in een samenleving waarin de verbanden steeds losser worden. Dat geldt overigens ook voor een van de andere gebruikers van het pand van Van Heeswijk, de Stichting Inzameling Litouwen.

BN/DeStem, 8 februari

Mijn antwoord op de vraag of het zoeken naar een nieuwe gratis ruimte een taak van de gemeente is, luidt dus: nee. Maar een verstandige gemeente – en dat is Etten-Leur – helpt actief en uit vrije wil mee zoeken. Want die participatiesamenleving waarover de politiek steeds de mond vol heeft, die zie ik in de eerste plaats als een samenleving waarin de overheid zonder voorwaarden vooraf bereid is te participeren in initiatieven van burgers. Dus college en raadsleden: doe je best. En laat zo openlijk je waardering en je solidariteit zien met burgers die hebben aangegeven dat hun voor velen zo belangrijke vrijwilligerswerk ernstig in de knoei dreigt te komen.

Clara Legêne

armenzorg 1888